Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [26]Zwaard! ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen den Man, [27]Die Mijn Metgezel is, spreekt de HEERE der heirscharen; sla dien Herder, en de schapen zullen verstrooid worden; maar Ik zal Mijn hand tot [28]de kleinen [29]wenden. 26. Dewijl in het naastvoortgaande vers gezegd is hoe de valse profeet van zijn eigen vriend is behandeld, zo neemt de Heere, namelijk God de Vader, daaruit aanleiding om te voorzeggen hoe Christus zijn lieve Zoon en opperste Herder, alsof Hij ook een valse profeet ware, geslagen en omgebracht zou worden. Doch zulks zou niet bij geval geschieden, maar naar zijn goddelijke ordinantie. Verg. Matth.26:31; Joh.14: Joh.16: Joh.18:; Hand.2:23, en Hand.4:28. 27. Namelijk mijn eniggeboren Zoon, eenswezens met mij. 28. Door de kleinen worden hier verstaan de discipelen van Christus, die eenvoudige onaanzienlijke mannen waren, van wie Christus tot degenen, die Hem vingen, zeide: Zoekt gij mij, zo laat dezen gaan. En nadat zij verstrooid waren, heeft hen de Heere wederom vergaderd, Joh.18:8. Doch men kan hier ook door de kleinen verstaan de uitverkoren kinderen Gods, die klein zijn voor de ogen der wereld; zie Matth.18:10,14. 29. Te weten, om hen te verzamelen en in het geloof te sterken. Van de manier van spreken zie Ezech.38:12. Anders: En Ik zal mijne hand tegen de kleinen wenden; die mede vervolging zullen lijden gelijk hunne herders.